078 05 05 23
Kies je dier
Kies je dier

  
Omdat dit resulteert in sterfte kort na de geboorte of een forse groeiachterstand, legt dit een zware hypotheek op de rendabiliteit van een bedrijf. 

Bron: Brochure ‘Rendabiliteit in de Vleesveehouderij, management ter beperking van kalversterfte’ van de Vlaamse overheid, Beleidsdomein Landbouw en Visserij

Overzicht van de genetische defecten

  • Arthrogrypose (AP): Kalveren vertonen sterk misvormde gewrichten van de poten. Dit doet zich zeer dikwijls voor in combinatie met open gehemelte, navelbreuk en troebele cornea (’wit oog’). De kalveren sterven kort na de geboorte.
  • Congenitale musculaire dystonie I (SMA): Deze kalveren kunnen niet of moeilijk rechtstaan, zijn stijf als een plank. Ze sterven meestal na enkele dagen. Ze kunnen uitzonderlijk langer overleven maar vertonen dan een duidelijke groeiachterstand.
  • Congenitale musculaire dystonie II (elektrische kalveren): Deze kalveren hebben al voor en tijdens de geboorte spastische spiercontracties van de vier poten, deze contracties kunnen versterkt worden door geluid en aanraking. De kalveren sterven al voor of kort na de geboorte.
  • Dry Meat/Droog Vlees (Meat+): Typisch voor het Belgisch witblauwras is de genetische aanleg voor mals vlees, maar sommige dieren vertonen een afwijkende vleeskwaliteit. Witblauwfokkers kunnen gebruik maken van de genetische tests voor Belgisch witblauw om afwijkingen bij hun dieren na te gaan.
  • Geproportioneerde dwerggroei (GCM): Bij de geboorte lijken deze kalveren niet afwijkend, maar ze lopen steeds meer groeiachterstand op naarmate ze ouder worden. Het afweermechanisme (immuniteit) van deze kalveren zou ook afwijkend zijn waardoor er meer sterfte optreedt als gevolg van banale infecties. Dit zou ook verband houden met verhoogde embryonale sterfte waardoor een deel van deze kalveren zelfs niet geboren worden. Veel van de grootste KI- stieren waren drager van deze afwijking.
  • Hamartoma (HAM): Kalveren worden geboren met een bloederige massa aan de onderkaak ter hoogte van de snijtanden en sterven bij of kort na de geboorte.
  • Krommestaartensyndroom (SQT): Kalveren hebben een korte brede kop, vertonen een duidelijke groeiachterstand en zijn extreem bespierd ter hoogte van de rug waardoor een duidelijke gleuf ter hoogte van de wervelkolom ontstaat. Ze vertonen zeer dikwijls een kromming van de staart naar links of rechts. Dragers zijn gemiddeld beter bespierd dan vrije dieren. Er bestaat een variante van het SQT-syndroom, SQTc, waardoor dit gen ook niet meer goed functioneert. Uit paringen van SQT-dragers met SQTc-dragers zal in 25% van de gevallen een SQT/SQTc-kalf geboren worden dat net als een SQT/SQT-kalf het krommestaartensyndroom vertoont.
  • Verlengde drachtduur (GP): Door een hersenafwijking bij het kalf komt de geboorte niet op gang, de drachtduur kan oplopen tot 14 maanden. Kalveren hebben lang haar en lange hoeven; ze worden dood geboren of sterven kort na de geboorte.

Aandachtspunten bij het ontwikkelen van een realistisch fokbeleid ten aanzien van genetische afwijkingen

  • Kalveren die geboren worden met een genetische afwijking betekenen een belangrijk economisch verlies en dragen zeker niet bij tot een positief imago van het BWB-ras.
  • Tot nu toe zijn de vrouwelijke dieren niet op grote schaal gescreend voor deze defecten omdat de testen behoorlijk duur zijn.
  • Wanneer bepaalde dragerstieren massaal ingezet zouden worden (omdat ze bijvoorbeeld sterk positief vererven voor belangrijke kenmerken) kan dit leiden tot een niet meer beheersbare escalatie van de problematiek.
  • Wanneer men enkel nog stieren voor de reproductie gebruikt die vrij zijn van alle defecten, worden geen aangetaste dieren meer geboren en daalt het aantal dragerdieren binnen de populatie zeer snel.
  • Wanneer men alle stieren die drager zijn van één of meer afwijkingen (actueel meer dan 50% van de populatie) totaal voor de reproductie en selectieprogramma’s zou uitsluiten, dan zou dit leiden tot een belangrijk verlies van positieve verervers voor een aantal belangrijke raskenmerken.
  • Wanneer men alle dragerstieren totaal zou weren, dan zou de genetische diversiteit van de populatie sterk gereduceerd worden. Dit zou ongetwijfeld leiden tot een sterke toename van inteelt en op die manier krijgen eventuele tot nu toe nog onbekende genetische afwijkingen kans om zich te manifesteren.

Consequenties voor de vleesveehouder en de BWB-fokkerijorganisaties

  • Voor de fokker is het het eenvoudigst om enkel gebruik te maken van KI- en/of dekstieren die vrij getest zijn van alle tot nu toe bekende genetische afwijkingen. Op die manier zal er nooit een kalf geboren worden dat één van deze afwijkingen vertoont en het aandeel dragers op het bedrijf zal zeer snel afnemen. Om een dekstier te selecteren die vrij is van al deze afwijkingen zal men er actueel gemiddeld 3 dekstieren moeten testen wat ongeveer 3 x 200 euro = 600 euro betekent aan kosten voor DNA-analyse.
  • Als men toch absoluut een stier wil gebruiken die drager is van één of meerdere afwijkingen, is dit enkel verantwoord als men de paringen beperkt tot vrouwelijke dieren die negatief getest zijn voor deze afwijking(en).
  • Het is zonder enige twijfel de verantwoordelijkheid van fokkerijorganisaties om ervoor te zorgen dat, van dragerstieren die duidelijk positief vererven voor kenmerken die belangrijk zijn voor het BWB-ras, vrije zonen ingezet worden voor het fokprogramma. Op die manier kan de selectie voor belangrijke kenmerken bestendigd worden en kan een zware hypotheek op de genetische diversiteit van de BWB-populatie vermeden worden.

Meer weten over genetische aandoeningen

Sinds begin 2006 heeft de onderzoeksgroep van professor M. Georges (Vakgroep dierlijke genetica, faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Luik) acht genetische afwijkingen bij het Belgisch Witblauwe ras (BWB) gelokaliseerd en een test ontwikkeld om dragerdieren op te sporen. Een overzicht van deze defecten is weergegeven in onderstaande tabel. Weet dat ongestold bloed het beste is om genetische analyses op uit te voeren.

 

Het gaat om monogenetische recessieve defecten, er is dus slechts één gen (of genenpaar) bij de afwijking betrokken en het dier is enkel afwijkend als beide genen van het betreffende genenpaar defect (gemuteerd) zijn (zie Figuur 9). Uit paringen van vrije dieren met vrije dieren (beide betreffende genen zijn intact) worden enkel vrije afstammelingen geboren. Uit paringen van vrije dieren met dragerdieren (hebben een defect gen maar vertonen de afwijking niet) worden 50% dragers en 50% vrije afstammelingen geboren. Uit paringen van dragerdieren met dragerdieren worden 50% dragers, 25% vrije en 25% afwijkende afstammelingen geboren. Als een stier die drager is van één afwijking, bij een kudde wordt ingezet, zal statistisch de helft van zijn kalveren drager zijn van deze afwijking. Als daarenboven in de kudde dieren aanwezig zijn die drager zijn van dezelfde afwijking, zal één op de vier kalveren die uit deze paringen resulteert de betreffende afwijking vertonen.